‘De grote dag dat Van Eeden kwam’

In zijn onlangs verschenen biografie Weerloos tegenover alles. Het leven van Victor E. van Vriesland (Amsterdam/ Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2023) schenkt Rob Groenewegen ook aandacht aan Frederik van Eeden.

Groenewegen schetst hoe moeilijk Van Vriesland tot het schrijven van literair werk kwam, hoe gemakkelijk hij in de omgang was, dat hij kon beschikken over een groot netwerk van literatoren en andere kunstenaars, met wie hij nacht na nacht doorhaalde met behulp van grote hoeveelheden drank. Vic was een man van de wereld, een man van veel vrouwen, een man van talloze jury’s en bestuursfuncties, een man van veel feesten en alcohol, maar een man die moeizaam tot schrijven kwam: de Verzamelde gedichten van Vic, die zich in wezen dichter voelde, telt 300 pagina’s, vertalingen inbegrepen.

In de biografie lezen we hoe de aanvankelijke bewondering voor Frederik van Eeden van de 32 jaar jongere Van Vriesland (geboren in 1892) uiteindelijk eindigt in een conflict tussen beide auteurs. Vics aanvankelijke bewondering voor Van Eeden nam gaandeweg af. Groenewegen: ‘Zo was hij zeer enthousiast geweest over de tekst van Frederik van Eedens toneelstuk Lioba (1897). Maar nadat Dèr Mouw zijn geestdrift had getemperd door hem lachend te wijzen “op allerlei regels, die belachelijk werden door woorden, die uit de toon vielen”, verklaarde Vic zich niet meer te kunnen herinneren dat hij Lioba zo mooi had gevonden.’ (p. 85). Natuurlijk zegt dit ook veel over het selectieve geheugen van Van Vriesland.

Omstreeks 1915 huurde de familie Van Vriesland in Bloemendaal ‘Villa Ilonka’, in eigendom van de Hongaarse Giza Ritschl. Ritschl verkreeg enige bekendheid met haar poëzie; na de bemoeienis van Van Eeden, die haar werk bewonderde, verscheen in 1901 haar debuutbundel Verzen. Als Ritschl aankondigt samen met Van Eeden bij de Van Vrieslands te komen koffie­drinken, noteert Vic (Herinneringen, p. 148–149): ‘Ik was helemaal door het dolle heen, de grote dag dat Van Eeden kwam (…) Ik keek erg tegen die man op.’ Maar Vics geloof in Van Eeden sloeg om in ongeloof toen hun contact zich begon te verdiepen. Aan zijn waardering voor de mens Van Eeden begon de twijfel uiteindelijk te knagen (Herinneringen, p. 150):

Toen kwam Van Eeden af en toe bij me logeren. Toen kreeg ik al een beetje een onprettig gevoel over deze man, omdat hij, ja, hij kwam bijvoorbeeld altijd lezingen houden over zeer verheven onderwerpen zoals geheelonthouding (…) en beter leven en ethische zaken. Maar intussen ging hij, voordat hij die lezing hield, met mij in de stad ongelooflijk zwaar en goed dineren, was daarbij geen vegetariër, dronk een halve fles wijn op, matig hoor, maar toch wel graag. En dat klopte niet, en als ik dan heel schuchter iets zei, niet ironisch of zo, maar uit de volheid van mijn bewondering, dan zei hij: ‘Ja, dat doe ik om mijn wil te stalen. Ik moet het kennen om de verleiding te weerstaan.’

Dat was in 1917. Twee jaar later, na de dood van Dèr Mouw, raakten ze verwikkeld in een hevig conflict. Dat speelde om de postume uitgave van Brahman I van Adwaita / Dèr Mouw. Van Eeden wilde de bundel van een voorwoord van zijn hand voorzien, Van Vriesland torpedeerde dat plan, indachtig de wens van Dèr Mouw: de bundel moest zonder enige denkbare steun zijn weg naar de lezers vinden. De auteursrechten waren op 21 september 1919 in handen van Van Vriesland gekomen. Dat gaf al wrijving. Daarnaast werd vastgelegd dat Van Eeden niet voor het verschijnen van de bundel over de inhoud in De Groene zou schrijven. Op 18 juli 1919 herinnerde Vic hier Van Eeden op niet echt subtiele wijze in een brief aan.

Dat schoot bij Van Eeden in het verkeerde keelgat, hij schreef onmiddellijk een pinnige brief terug, maar hij bleek dan ook in het nauw gedreven: nog voor de publicatie van Brahman I verscheen in De Groene al een herden­kings­artikel waarin één vers uit de bundel was afgedrukt. En dan ook nog met zet- dan wel kopieerfouten. Vic sommeerde Van Eeden schriftelijk hiermee te stoppen, stuurde ook nog een telegram naar de redactie van De Groene en volgens Van Vriesland volgde er toen nog ‘een oneindig giftige brief’ van Van Eeden aan hem. Maar Van Eeden zweeg wel enkele maanden in De Groene over Dèr Mouw. ‘Tussen hem en Vic kwam het nooit meer goed.’ (p. 188–191).

Terwijl de heren jarenlang een goed contact hadden (p. 157):

In een poging zich maatschappelijk te positioneren (…) ging Vic op zoek naar een baantje, een net baantje, waarmee hij voor de dag kon komen. Op aanraden van Van Eeden of van De Haan solliciteerde hij naar de functie van secretaris bij de Nederlandse Signifische Kring. (…) Vic werd afgewezen. Rouwig was hij er niet om. Het leven van bohemien met een goed gevulde portemonnee beviel hem goed.

Roel Jonker

Loading

Van Eedens veldkijker en zakhorloge

De collectie van het Frederik van Eeden-Genootschap bestaat voor het grootste gedeelte uit ‘plat materiaal’: papieren documenten. Toch telt de collectie ook verschillende objecten, waaronder penningen, insignes, schilderijen en Van Eedens rozenkrans. Aan deze realia werden de afgelopen jaren twee gebruiksvoorwerpen toegevoegd. Op zichzelf genomen zijn het geen opmerkelijke dingen: je komt vergelijkbare exemplaren tegen op bijvoorbeeld Marktplaats en Catawiki. Maar deze beide voorwerpen zijn toch maar mooi wél van Frederik van Eeden geweest. Ze maken hem bij wijze van spreken tastbaarder.

Uit zijn dagboeken weten we dat Frederik van jongs af aan graag de natuur in ging, waar hij tot rust kwam, inspiratie opdeed voor zijn gedichten, tekende en vogels spotte. Zo schreef hij op 24 april 1897 over een wandeling met de natuurbeschermers E. Heimans en Jac. P. Thijsse: ‘Ik had mij er op verheugd en het was ook net zoo prettig. Het rustgevende van die gezonde, kinderlijke belangstelling, en dat oude jeugdgevoel, van toen ik wandelde en alleen om bloemen en vogels dacht. Wij dwaalden door de limietbosschen, langs zee, Valkeveen en Flevo, we zagen de boomklever en hoorden den winterkoning zingen.’

Om vogels te spotten is een veldkijker handig, en Frederik heeft er minstens één gehad: een exemplaar gemaakt door de firma Carl Zeiss in Jena van het type Turolem 4×, dat geproduceerd werd tussen 1913 en 1926. De veldkijker is voorzien van een leren draagriempje en wordt bewaard in een eveneens leren behuizing, die duidelijke gebruikssporen draagt. Het voorwerp werd in 2020 geschonken door mevrouw Olga van Eeden-Wijtmans, weduwe van Peter van Eeden (1934–2009), een kleinzoon van Frederik.

Bij het tweede voorwerp gaat het om een zakhorloge van Frederik. Het is een eenvoudig exemplaar van het merk Eterna, deels van zilver met merkjes en met de tekst ‘GRAND PRIX BRUXELLES 1910’, duidend op een prijs die de fabri­kant met dit type horloge had behaald. Het horloge is dus niet van vóór 1910. Het werd in 2018 geschonken door de heer Gerrit Jan de Roode, weduwnaar van Elsemarie de Roode-van Eeden (1936–2017), een kleindochter van Frederik en zus van eerdergenoemde Peter. De schenker had het gekregen van zijn schoonvader, Evert van Eeden (1910–1995).

Klaas van der Hoek

Loading

Dwepers en dromers

In 2022 verscheen van Jan J.B. Kuipers: Dwepers en dromers. Tegenculturen in Nederland 1890–1940 (Walburg Pers, Zutphen). Frederik van Eeden kon daarin natuurlijk niet ontbreken.

De Nederlandse samenleving veranderde razendsnel aan het eind van de negentiende eeuw. Oude, vertrouwde waarden wankelden door een stroom aan nieuwe ideeën en levensstijlen. Alles moest anders: de inrichting van de maatschappij, de omgang met het lichaam en ook religie en spiritualiteit. Anarchisten, vege­ta­riërs, theosofen, spiritisten, utopische kolonisten, feministen, strijders voor homo­rechten: de verschillende stemmen van linkse activisten tot ultrarechtse ‘trekvogels’ en reactionaire cultuurcritici vormden een verwarrend koor.

Schrijvers en kunstenaars speelden in al deze bewegingen een grote rol: bijvoorbeeld de alomtegenwoordige Frederik van Eeden met zijn kolonie Walden in Bussum. Of de kolonie van de Internationale Broederschap in Blaricum, met wijsgeer-spiritualist-vegetarisch propagandist Felix Ortt. De communistische dichters Herman Gorter en Henriette Roland Holst, Maurits Wagenvoort met zijn roman De droomers (1900) over het anar­chisme van de daad. Ook een Mussolini-bewonderaar als Jan Toorop, de fascistische sympathieën van Hendrik Marsman en Nederlands wonder­lijkste fascist Erich Wichmann met zijn bentgenoten passeren de revue.

Kuipers schrijft met vlotte pen over de ‘dwepers en dromers’ uit deze periode. Natuurlijk krijgt Frederik van Eeden veel aandacht, vooral in verband met de kolonie Walden, een van de ‘utopische kolonies’ uit die tijd. Dat Kuipers niet veel op heeft met de ideeënrijke Van Eeden zal hieronder blijken. Hij wijst erop dat het plan voor coöperatieve rijkshoeven dat Van Eeden al in 1897 in De Gids lanceerde gezien moet worden als voorloper van Walden. Vervolgens schetst hij de start en de opkomst van de kolonie, met de bakkerij als grootste succes. Maar Van Eeden heeft ‘een ongeneeslijke neiging tot verkondiging’, wat botst met zijn ‘gedoe met vrouwen’. Deze ‘manoeuvres’ overschaduwen Van Eedens kwaliteiten als moraalridder. In 1906 verlaten de bakkers de kolonie wat het faillissement van Walden in 1907 inleidt.

In het commentaar dat Kuipers geeft op de vele ideeën die Frederik van Eeden ontwikkelde en de pogingen die ideeën in daden om te zetten, blijkt nadrukkelijk hoe Kuipers hem ziet. Hieronder nog enkele voorbeelden uit Dwepers en dromers.

Zo was er voor het opkomend vegetarisme (de kolonie in Blaricum!) weinig begrip, ‘behalve bij sommigen die toch al notoir eigenzinnig en maat­schappij­kritisch waren. Van Eeden en Domela Nieuwenhuis waren allebei vegetariër natuurlijk (…)’ (p. 57). Kuipers schenkt aandacht aan de criticasters van jonge bewegingen als spiritisme en theosofie, zoals, in het begin van de twintigste eeuw, de filosoof G.J.P.J. Bolland. En meldt dan: ‘Frederik van Eeden was – uiteraard – genuanceerder, zowel over de theosofie als over haar stichter Blavatsky.’ (p. 83). En, over de ideeën van Blavatsky: ‘De aanvallen op deze fantastische hocus pocus waren vanzelfsprekend niet van de lucht.’ (p. 85).

Als Van Eeden een correspondentie begint met Erich Gutkind en de Forte Kreis-beweging een aanvang neemt: ‘Hoog bleef de rots van Van Eedens ego en daadkracht vooralsnog uittorenen boven de vaak zware branding van zijn twijfels, zelfkritiek, depressies en teleurstellingen.’ (p. 95). Om na het mislukken van de beweging af te sluiten met: ’Maar alles spatte als een zeepbel uiteen door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914.’ (p. 96).

Na de bespreking van de vele seances die Van Eeden en Truida Everts volgden bij eerst Emilia Welters-de Guasco en later Annie Bosch is de conclusie van Kuipers: ‘Van Eeden keek duidelijk neer op de kinderlijkheid en vulgariteit van zijn contactpersonen met het geestenrijk, maar tegelijk bleek zijn kritische zin bij deze spirituele avonturen grotendeels verdwenen.’ (p. 98).

Over ‘het Godshuis in de Lichtstad’ (1920/1921): ‘Het was het laatste grote project van de Bussumse goeroe en in zekere zin zijn laatste fata morgana.’ (p. 137). En over een opmerking die Frederik van Eeden op 6 januari 1919 in zijn dagboek maakt over een voordracht die hij gaat houden over de Lichtstad: ‘Hetzelfde mengsel van hoogmoed en diepe twijfel dat we kennen van zijn eerdere exploraties én dezelfde foute inschatting over de realiseer­baarheid.’ (p. 137).

Voor de Van Eeden-liefhebber is het lezen van dit boek geen onverdeeld genoegen…

Roel Jonker

Loading

Nu mocht ik liever hier vandaan

Een programma rond Frederik van Eeden

Op 20 oktober is er in het Allard Pierson een middag met muziek en verhalen rond Frederik van Eeden. De middag wordt georganiseerd door Feest der Poëzie, het Allard Pierson en de Stichting Frederik van Eeden Genootschap. Aanleiding is de omzetting van het bruikleen in een schenking aan het Allard Pierson van de collectie van het Frederik van Eeden-Genootschap.

Frederik van Eeden. Portret door Koos Speenhoff, 1927.

Frederik van Eeden (1860–1932) is een van de veelzijdigste en fascinerendste figuren in de Nederlandse cultuur van de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Met ongeveer alles wat er toen speelde, hield hij zich bezig. Hij schreef gedichten, romans, toneelwerk en essays, was psychiater, taalwetenschapper, politiek en ecologisch activist, New Age-denker avant la lettre, imker en nog veel meer.

Tijdens deze middag maakt u kennis met zijn bijzondere leven vol hoogte- en dieptepunten: zijn rol in de litera­tuur­vernieuwing door de Tachtigers, zijn ruzie met Lodewijk van Deyssel over diens schandalige roman Een liefde, de oprichting van de zelfvoorzienende kolonie Walden in Bussum, zijn internationale contacten in onder meer de Forte Kreis, zijn bekering tot het katholicisme en zijn tragische levenseinde.

Voordrachtskunstenaar Simon Mulder, sopraan Anna Majchrzak en pianist Daan van de Velde leiden u met gedichten, brieven en liederen langs verschillende momenten uit Van Eedens leven. Vooral de door tijdgenoten als Jan Brandts Buys gecomponeerde liederen worden maar zeer zelden uitgevoerd.

Simon Mulder is voordrachtskunstenaar, docent klassieke talen in het middelbaar onderwijs, bestuurslid van de Stichting Frederik van Eeden Genootschap en voorzitter van het Louis Couperus Genootschap. Hij richtte literair podiumcollectief Feest der Poëzie op en treedt met deze groep op in binnen- en buitenland. Ook produceerde hij de documentaire Van Bussum naar Baarn, over Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel.

Anna Majchrzak gaat op tournee over de hele wereld als Soprano Soloist met André Rieu en zijn Johann Strauss Orkest. Zij studeerde cum laude af aan Codarts Rotterdam (het Rotterdams Conservatorium), vervolgde haar studie bij de McCray International Studio of Vocal Arts en zong in opera’s, oratoria en liedprogramma’s. Bij Feest der Poëzie zong zij in voorstellingen over Oscar Wilde, Charles Baudelaire en Henriette Roland Holst.

Daan van de Velde is pianist en taalkundige. Hij deed een bijvakstudie piano aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Marcel Baudet en is aan Feest der Poëzie verbonden als pianist in liedduo’s en als muziekredacteur.

U bent van harte welkom op deze middag. Reserveren is noodzakelijk.

Plaats: Allard Pierson, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam
Datum en tijd: vrijdag 20 oktober 2023, 15.30–17.15 uur
Duur: 2 × 45 minuten met korte pauze
Entree: € 7,50
Tickets: www.allardpierson.nl/events/nu-mocht-ik-liever-hier-vandaan

 

Sopraan Anna Majchrzak en pianist Daan van de Velde voeren ‘Nu mocht ik liever hier vandaan’ uit, een gedicht van Frederik van Eeden op muziek van Jan Brandts Buys, tijdens een optreden in het Amsterdamse Pianola Museum.

Loading

‘Die laatste leevensjaren van den mensch zijn wel verschrikkelijk’

Van Eeden in zijn ouderdom

Frederik van Eeden in augustus 1931.

De schrijver en dichter en psychiater Frederik van Eeden (1860–1932) is een van de grote figuren van onze cultuur- en geestesgeschiedenis. De kleine Johannes (1887) en Van de koele meren des doods (1900) behoren tot de klassieke werken van de Nederlandse letterkunde en zo ook het filosofisch en verheven dichtwerk Het lied van schijn en wezen (1895–1922), dat door een erudiet en empathisch criticus als W.L.M.E. van Leeuwen (1895–1974) werd gekarakteriseerd als een van de zeldzame grootse scheppingen van onze literatuur met de grandioze vervoerende inzet, vervoerend als de inzet van Chopins pianoconcert in E-klein.1 Wie dit werk, dat uiterste concentratie en aandacht vraagt maar de lezer geestelijk veel geeft, zelf heeft gelezen zal dit bevestigen. Veel heeft hij ook betekend als sociaal hervormer terwijl hij tevens een uitzonderlijk begaafd psychiater was. Een man van grote en veelzijdige gaven. Een man ook die veel geleden heeft aan zichzelf en de wereld. Lijden dat onlosmakelijk verbonden is met de ziel van elk gevoelig mens.

We willen een indruk geven van het zielenlijden van Van Eeden in zijn laatste jaren. Een lijden dat hij – de begaafde schrijver en psychiater – ondanks een toenemende schemering over zijn geest bijna tot het laatst toe nauwkeurig wist waar te nemen en te beschrijven, bewust­zijn dat het lijden nog eens vergroot. Een van de eerste aanwijzingen van toe­nemen­de somberheid en melancholie, van levensangst en levensonmacht vinden we in een dagboekaantekening van 19 februari 1919 toen hij na een lezing in Haarlem, waar hij ook logeerde, een nacht als een inferno doormaakte:

Intensieve somberheid, in den nacht, toen ik niet slapen kon, opgedreeven tot radelooze ellende. Verlangen naar huis, een diepe afgrond onder mij voelend en het vreesselijke gevoel van eenzaam­heid, in het sterven te wachten. En dan absoluut geen troost, geen verzachtend gevoel, geen gebed dat iets uitwerkt. Alles diep, diep, nameloos somber. Het was zoo erg dat ik voelde alsof ik zou willen smeeken, om het eind, welk ook. Maar in dat eind geen gevoel van verligting. Geen zoete verwachting, niets! En een eigenaardige weerzin om mijn taak voort te zetten. Werd hij mij maar afgenoomen. Maar dan was ’t nog erger, dan had ik niets. En ik moet toch dankbaar en gelukkig zijn dat ik mag. Maar als de ziels-toon zoo donker en droef is, dan helpt niets. Alleen opstaan, zich verfrisschen, buiten loopen, menschen spreeken, dat geeft verligting. Maar als men ziek is… wat dan?2

Stemmingen als deze, die overigens wel werden afgewisseld door meer opgewekte, zouden blijven aanhouden. Er waren momenten van geestelijke verlamming, verlies van alle zelfvertrouwen, achteruitgang van werkkracht en geheugen, besef dat hij op deze aarde niet meer zonder lijden leven zou, felle onrust en donkere somberheid, machteloosheid en neerslachtigheid konden zijn ziel teisteren, bevangen door een melancholie zoals die van een novemberavond van 1923 in Purmerend:

Een moment van akelige, luguubere melancholie. In ’t halfduister en de scheemering in een kleine stad, als de kleine winkeltjes hier en daar nog verlicht zijn en men hoort het praten en klomp-klapperen van de kinderen in de eenzame straat ─ dat is zoo akelig, zoo beklemmend, dat ik het niemand kan doen begrijpen.3

De beschrijving van deze stemming roept herinneringen op aan die van Hedwig in Van de koele meren des doods, die ook diep kon lijden onder saaiheid en lelijkheid en naargeestigheid. Alles was hem droef en mistroostig en al was er een enkele goede nacht, de morgen kon dan weer afschuwelijk zijn, hem aantreffen in uiterste radeloosheid, zodat hij soms schreide aan de ontbijttafel,4 een schreien dat er ook was op de uiterst weemoedige momenten wanneer hij, in diepe droefheid en besef van zondigheid, terugdacht aan zijn leven vol vergissingen, aan de scheiding (1907) van zijn eerste vrouw;5 nooit had hij haar en hun gezin mogen verlaten, ze waren toch gelukkig geweest, hadden elkander liefgehad.6 Ontroerende regels.

Bij een man als Van Eeden die zo intens onder het leven kon lijden was het niet verwonderlijk dat hij in deze jaren meer dan eens naar de dood verlangde, er soms alleen maar aan dacht, zo schreef hij in 1923, hoe hij met fatsoen uit het leven zou scheiden,7 de tien jaar die hem misschien nog restten, zou kunnen doorkomen, gevoelens die geheel in het verlengde liggen van die van 1919 toen hij zijn laatste levensjaren als verschrikkelijk voorzag;8 uitingen van een vermoeid mens die in zijn overgang (1922) naar de Rooms-Katholieke Kerk, door velen gesmaad en door weinigen begrepen, rust voor zijn ziel hoopte te vinden maar deze ook hier niet altijd vond. De lichamelijke en geestelijke achteruitgang was onontkoombaar. In december 1925 werd hij geveld door een influenza waardoor hij dagenlang in een schemertoestand verkeerde en een scherp besef van tijd en ruimte verloren ging,9 en ruim een jaar later moest hij constateren:

Ik ben zeer suf en droomerig. Elken morgen nog weer die neevelen over mijn geest. Ik kan niet meer optellen, ik weet niet welke dag het is. Ik weet dat er een massa gedachten en neigingen in mij zweeft, maar het komt niet naar vooren. Soms voel ik het oude leeven weer opduiken, dan komt het vuile en sliert er weer ooverheen, als een neevel die mijn gedachten weer opslorpt. En toch voel ik mij vrij wel. Als men mij vrijheid laat en rust, dan ben ik kalm en tevreeden. Alleen verschiet van reisjes brengt mij weer van streek. Het eigenaardige van deezen toestand is de volkomen aanvaarding van het abnormale. Ik heb geen gevoel van ‘beeter worden’. Het zal niet beeter worden en kan niet beeter worden. Het is het begin van het eind. En dat vind ik goed en noodzakelijk.10

Serene woorden, die echter tegen de achtergrond van geestelijke achteruitgang een tragische klank krijgen. Dit einde kwam eerst in 1932 maar daaraan voorafgegaan waren jaren van toenemende schemering, al mocht hij soms nog een enkel moment van geluk ervaren, zoals op een januaridag in 1929, door hemzelf ‘De dag van Genade’ genoemd:

Toen, na eenige dagen van hoopelooze ellende: waarin alle bestaande dingen te gronde scheenen te gaan, toen sliep ik diep, en het verloorene kwam stil terug midden in den nacht, en de morgen was sereen en helder. Witte sneeuw.11

Henri Borel, Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel tijdens de viering van Van Eedens zeventigste verjaardag, 3 april 1930.

In 1930 werd Van Eeden zeventig jaar, ter gelegenheid waarvan hem een Liber amicorum werd aangeboden waarin vele beroemdheden uit binnen- en buitenland zijn betekenis schetsten. Een Liber amicorum waaraan eminente mensen uit vele landen hadden meegewerkt ‘en niet alleen kunstenaars, maar ook psychiaters, wijsgeren, sociale hervormers. Ze eerden in hem de mysticus, de parapsycholoog, de wijsgerige denker, de dichter, de essayist, de man van wetenschap, de psychiater, de stichter van ‘gemeenschappelijk grondbezit.’12 Eerbetoon aan een uitzonderlijke figuur wiens invloed over de hele wereld was gegaan.13 Geen enkele andere beroemde Nederlandse schrijver, allen toch min of meer uitsluitend hommes des lettres, had Van Eedens buitengewone en veelzijdige begaafdheid, en Freud roemde hem als ‘Arzt und Dichter, der soviel von den Geheimnissen des verborgenen Seelenlebens vorausgeahnt [hat]’.14

Het Liber amicorum was een waardige en grootse hommage aan een man die voor velen een geestelijk leidsman was geweest, een wegwijzer naar de wondere landen van liefde en schoonheid;15 en voor al het schoons en goeds dat deze diepe denker, de fijnvoelende dichter en de grote mens ons heeft gebracht komt hem de innigste dank toe.16 Triest is het te bedenken dat van alle lof en feestelijke woorden vermoedelijk weinig tot niets tot hem is doorgedrongen, hij na het aanbieden van het boek bijna niets kon uitbrengen en met een door tranen verstikte stem en nauwelijks hoorbaar sprak over godsvertrouwen en gebrek aan deemoed.17 Des te triester daar deze lof en waardering, waren ze tot hem doorgedrongen, balsem zouden zijn geweest op de wonden die hem door kwaadgezinden die geen oog hadden voor zijn geestelijk formaat – waarvan de letterkundige Kalff met zijn infaam en berucht geworden boek Frederik van Eeden. Psychologie van een Tachtiger (1927) wel een van de ergste vertegenwoordigers was – zo veelvuldig waren toegebracht.

Het graf van Frederik van Eeden en Geertruida van Eeden-Everts in Bussum. Foto: Mschapink, Wikimedia Commons.

Terugblikkende op Van Eedens laatste jaren stemmen we in met Van Eedens biograaf Fontijn:

Voor de biograaf, lezend in de dagboek­aantekeningen en de corres­pon­dentie van de laatste jaren, is de ontluis­terende wijze waarop Van Eeden zijn leven moest beëin­digen, een trieste en weinig verheffende ervaring. In korte tijd werd een vitale, levenslustige, vaak over­moedige man met vele kwaliteiten gedegradeerd tot een hulpeloze stakker voor wie de werkelijkheid een nachtmerrie was of een grijze mist.18

We voegen hieraan toe deernis en bewogenheid, meer nog: innige en eerbiedige liefde voor een van de grote figuren van onze geschiedenis.

O.W. Dubois
Met toestemming overgenomen uit In de Waagschaal 52, nr. 6 (27 mei 2023)

Noten

  1. W.L.M.E. van Leeuwen, Avonden op Drienerwolde. Herinneringen en ontmoetingen, Amsterdam, 1966, p. 194.
  2. Frederik van Eeden. Dagboek 1878–1923. Voor het Frederik van Eeden-Genootschap uitgegeven en toegelicht door H.W. van Tricht, deel IV: 1919-1923, p. 1737.
  3. Ibid., p. 2138–2139.
  4. Ibid., p. 1959, dagboekaantekening 14 november 1921.
  5. Ibid., p. 2141, dagboekaantekening 20 november 1923.
  6. Ibid., p. 1768, dagboekaantekening 28 juni 1919.
  7. Ibid., p. 2115, dagboekaantekening 30 juli 1923.
  8. Ibid., p. 1730, dagboekaantekening 18 januari 1919. Hieraan is de titel van dit opstel ontleend.
  9. Jan Fontijn, Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901, Amsterdam 1996, p. 538.
  10. Dagboekaantekening 3 maart 1927. Geciteerd in: Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 539.
  11. Dagboekaantekening 3 januari 1929. Geciteerd in: Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 574.
  12. Annie Salomons, Herinneringen aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend, Den Haag 1968, p. 30.
  13. Ibid., p. 30.
  14. Liber amicorum Dr. Frederik van Eeden. Aangeboden ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, Amsterdam 1930, p. 49.
  15. J.A. Blok in Liber amicorum, p. 19.
  16. W.L. Boldingh-Goemans in Liber amicorum, p. 20.
  17. Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 570.
  18. Ibid., p. 537.

Loading

De Tuin Van Eeden

Bij uitgeverij Boekscout verscheen in juni 2021 De Tuin Van Eeden, dat zich afspeelt in 1899 op de kolonie Walden, gesticht door Frederik van Eeden. Zijn vrouw, minnaressen, patiënten, zoon, bediende en jonge protegés zijn getui­gen van de geleidelijke afbrokkeling van de idealen en van de noodlottige invloed die een ‘mens met de beste bedoelingen’ kan uitoefenen op zijn omgeving. De roman ontvouwt zich via een reeks brieven en gebeurtenissen, waarin feit en fictie in elkaar vervloei­en, tot bij de fatale ontknoping. Auteur is Marijke Coornaert.

Marijke Coornaert geeft er blijk van dat zij de feiten uit het leven van Frederik van Eeden goed kent; allerlei details over zijn bestaan ten tijde van Walden verwerkt zij in haar verhaal. Zelf zegt zij dan ook dat zij zich zeer heeft laten inspireren door lezing van de twee delen biografie van Jan Fontijn. Het boek is geschreven in een soepele leesbare stijl en voor Van Eeden-liefhebbers, die er veel in zullen herkennen, een prettige leeservaring.

Roel Jonker

Loading

Jan Fontijn 1936-2022

Op 6 januari 2022 overleed op 85-jarige leeftijd Van Eeden-biograaf Jan Fontijn. In 1990 verscheen het eerste deel van de biografie, Tweespalt, dat zijn dissertatie was aan de katholieke Universiteit Nijmegen. Deel 2, dat het leven van Frederik van Eeden beschreef vanaf 1901, verscheen in 1996. Fontijn was een groot kenner van de negentiende-eeuwse letteren en een bewonderaar van de schrijver Jacob Israël de Haan. Hij geldt als de inspirator van de Nederlandse schrijversbiografie. In Broeders in bedrog: de biograaf en zijn held uit 1997 legt hij op vaak geestige wijze rekenschap af van zijn jarenlange toewijding aan de Van Eeden-biografie.

In Neerlandistiek, online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek, schreef Marita Mathijsen een ‘In memoriam Jan Fontijn 1936-2022’ (12 januari 2022). Mathijsen: ‘De neerlandistiek heeft een van zijn parels verloren. Mensen zoals Jan Fontijn maakten de neerlandistiek in de jaren zeventig en daarna tot een geliefd en gerespecteerd vak aan de universiteit.’ En: ‘Zijn werk hoort bij het beste wat de neerlandistiek heeft opgeleverd. Veel indruk maakte, lang geleden al, zijn gewaagde interpretatie van Louis Couperus’ verhaal De binocle, een interpretatie die nog steeds opgeld doet en op middelbare scholen een eyeopener werd. Zijn biografieën van Frederik van Eeden en van Jacob Israel de Haan zijn voorbeeldig en hebben niet voor niets veel erkenning en bekroningen gekregen.’

Roel Jonker

Loading

Nescio en Van Eeden

In mei 2021 verscheen bij Uitgeverij Van Oorschot Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh van Lieneke Frerichs. Van Nescio verschenen in 1918 de verhalen De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje in boekvorm. In deze prachtige biografie over deze gecom­pli­ceerde man, auteur van maar een klein oeuvre, ook aandacht voor Frederik van Eeden.

Grönloh, 22 jaar jonger dan Van Eeden, was duidelijk een bewonderaar. Enkele passages waarin een rol is weggelegd voor Van Eeden lichten we uit de biografie, maar lees vooral zelf dit levensverhaal. In ieder geval is bij hele generaties scholieren de eerste zin van het verhaal De uitvreter bekend: ‘Behalve den man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.’ Frederik van Eeden deed deze uitspraak min of meer in ‘Een onzedelijk boek’, zijn artikel over Een liefde van Lodewijk van Deyssel: ‘Als den dag van gisteren heugt het mij hoe ik de Sarphatistraat de mooiste straat van Amsterdam vond.’ En zo leeft Van Eeden voort in het werk van Nescio!

In een bewaard gebleven onvoltooide brief met de aanhef ‘Meisje’, gedateerd 25 mei 1901, schrijft Grönloh: ‘Toen ik nu bijna door de vijfde klas H.B.S. was, in April 1899, kwam de geweldige omkeering. Twee kleine boekjes van Frederik van Eeden brachten die aan den gang. Ofschoon je zelfs nog nooit van den man gehoord hebt zou ik je toch aanraden ze eens te zien en te lezen te krijgen. “Waarvan leven wij” en “Waarvoor werkt gij” heten ze.’ (Frerichs, p. 54).

In Waarvan leven wij?, een lezing door Frederik van Eeden in december 1898 gehouden te Rotterdam, doet Van Eeden een oproep aan de leden van de bezittende klasse om hun leven drastisch te veranderen. De lezing Waarvoor werkt gij? spreekt Van Eeden uit op 14 maart 1899 in Amsterdam voor een gehoor van arbeiders. Hij spoort ze aan om niet meer voor de kapitalisten te werken. Beide lezingen verschijnen als brochure in 1899.

Niet veel later solliciteert Grönloh schriftelijk naar een plek op Walden. ‘Van Eeden liet hem op 11 april 1900 per briefkaart weten dat hij weinig kans maakte, “want ik heb hier juist arbeidskrachtige menschen noodig met een gezond zenuwleven, die goed weten wat zij willen.”’ (Frerichs, p. 55).

Grönloh raakt op de zangvereniging bevriend met buurtgenoot Johan Hendrik (Jan) de Wilde. Deze De Wilde staat in correspondentie met Frederik van Eeden. De Wilde krijgt een convocatie toegezonden voor waarschijnlijk een vergadering op 12 mei 1900; een poging de diverse voorstanders van landkolonisatie te organiseren. Maar hij laat Van Eeden weten dat hij met vrienden aan het sparen is voor een stukje land. In juni 1900 leest Grönloh Recht of macht van Van Eeden (Frerichs, p. 87).

Grönloh bezat twee prentbriefkaarten met een afbeelding van Tolstoj; punaisegaatjes laten zien dat ze als wandversiering hebben gediend. Hij had trouwens ook een dergelijk portret van Van Eeden (Frerichs, p. 118-119).

Voor haar negentiende verjaardag kreeg Agaat van haar kersverse verloofde De kleine Johannes van Frederik van Eeden, ze vond het prachtig. Hij had haar daarna diens roman Van de koele meeren aangeraden, maar ze vond ‘Hedwig zoo onzinnig overdreven dat ik soms ’t boek zoo weg wilde leggen, maar ik wil ’t eind weten en daarom lees ik ’t uit. Nu moet je niet kwaad worden engel, ik kan ’t heus niet helpen. Zaterdag zullen wij er wel eens over spreken.’ Aldus Agathe in een brief van 19 maart 1902. Agathe was blij dat Frits [Grönloh] en zij zo heel anders waren dan Hedwig en Gerard. ‘Verbeeld je die vonden ’t naar als zij alleen waren en wij genieten dubbel als wij alleen zijn.’ Met Van Eedens Johannes Viator kon ze helemaal niet uit de voeten: ‘Johannes Viator begrijp ik niet maar jij zult het mij wel zeggen en leeren begrijpen hè lieveling.’ Frits vroeg Johannes Viator van Agathe als verjaardagsgeschenk toen hij twintig werd (Frerichs, p. 122-124).

Omdat ‘Tames’, het kolonieproject dat Grönloh met enkele zielsverwanten tracht op te zetten, niet goed van de grond komt, solliciteert hij omstreeks 1903/1904 opnieuw naar een baantje op Walden (Frerichs, p. 155).

Agathe bezoekt samen met haar vriendin Ali Westdorp de première Don Torribio waarbij ook Frederik van Eeden aanwezig is. Ze geeft, in een brief van 16 september 1903, een prachtig beeld van Van Eeden: ‘Na afloop van ’t stuk moest v. Eeden komen. Hij durfde eerst niet en stak enkel zijn hoofd door de coulisen, de tweede keer kwam hij wat verder. Toen nam Don Torribio hem bij de hand en samen kwamen ze toen voor ’t voetlicht. v.E. had een paar palmtakken met bloemen bij elkaar gehouden in zijn hand. Ali en ik hebben zoo geklapt dat onze handen nog pijn doen. Ik heb hoera geroepen niet zoo’n beetje. V.E. lachte zoo gelukkig. Hij had een gewoon grijs pak aan dat vreeselijk komiek stond omdat je zoo gewend ben aan zwarte pandjespakken.’ (Frerichs, p. 163).

Grönloh kwam vanwege zijn bemoeienissen met de Vereeniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit nog wel eens op Walden en vertelde hierover diverse anekdotes. Zoals het verhaal, dat tijdens een rondleiding in de moestuin quasi-eerbiedig op een uitwerpsel werd gewezen: ‘(…) en dit is de drol van Emons.’ Frederik Emons was enige tijd de secretaris van Van Eeden (Frerichs, p. 180).

Nol Gregoor, die veel achtergrondonderzoek deed naar de bronnen van o.a. de Anton Wachter-cyclus van Simon Vestdijk (Simon Vestdijk en Lahringen, De biografische achtergronden van de Anton Wachter-romans, Amsterdam 1958) en een dubieuze rol speelde als het ging om het ‘verkrijgen’ van documenten en handschriften, bezoekt eind 1959 enkele keren Grönloh en zijn vrouw. Grönloh kon zich, vermoedelijk getroffen door meerdere CVA’s nog maar moeizaam voortbewegen en zijn spraak was ernstig aangetast. Gregoor biedt aan met het oog op het Letterkundig Museum papieren van Grönloh voor te sorteren. Na enig aandringen pakt de vrouw van Grönloh, terwijl haar man slaapt, de inhoud van een la over in pakpapier en geeft het pakket aan Gregoor mee… Frerichs: ‘Twintig jaar later heeft Gregoor nogmaals over dit bezoek, en de twee visites daarna, geschreven. De schrijver had niet veel gezegd, maar gevraagd naar de bezigheden van Van Eeden op Walden had hij geantwoord: “Hij wond de klok op” – als hij iets zei was dat vol effectbejag, aldus Gregoor.’ (Frerichs, p. 529; bron: Nol Gregoor, ‘Wie zag het eerst de lade van Nescio’, in: Over Nescio, 1979, p. 299-303).

Roel Jonker

Loading